Nederlandse samenvatting
Herman Warner Muntinghe (1773-1827), de hoofdpersoon van deze studie, was de belangrijkste architect van de nieuwe koloniale staat die in de vroege negentiende eeuw in de Indonesische archipel ontstond. Muntinghe was de enige bestuurder die tussen 1806 en 1827 alle regimewisselingen in Indië en het moederland wist te overleven, en de enige die zijn invloed bijna tot op het laatst behield. Het levensverhaal van deze briljante maar eigenzinnige bestuurder werpt een scherp licht op het begin van Nederlands-Indië, en daarmee ook op de oorsprong van het huidige Indonesië als staat. Weinig personen in de koloniale geschiedenis zijn nog tijdens hun leven zo bewonderd maar ook zo verguisd als Muntinghe. Hij leidde een avontuurlijk en excentriek leven waarin de spanningen en de verschuivende normen van zijn tijd weerspiegeld werden.
In Europa ging na 1795 de nieuw gevormde Bataafse Republiek tastend en zoekend op weg naar een passende vorm voor een nieuwe staat, waarvan de contouren pas enkele decennia later definitief gestalte kregen. Er was ook geen blauwdruk voor een nieuwe koloniale staat, en over de beginselen die aan koloniaal bestuur en economie ten grondslag moesten liggen, liepen de meningen uiteen. Inspiratie kwam uit de ideeën van de Verlichting, die de gemeenschappelijke basis vormden voor de nieuwe lichting bestuurders die nu in Indië de dienst uitmaakte. Er ontstond vanaf 1808 een nieuwe koloniale staat.
In dit boek staat de vraag centraal op welke wijze in de Indonesische archipel ideeën uit de Verlichting in de Nederlandse koloniale staatsvorming gestalte kregen en hoe Muntinghe tussen 1806 en 1827 samen met zijn superieuren vorm gaf aan de ontwikkeling en concretisering van deze ideeën. De sleutel tot deze ontwikkeling van ideeën over het bestuur van de kolonie lag niet in de eerste plaats in Den Haag en zelfs niet alleen in Batavia, maar in de wisselwerking tussen de toenmalige politieke theorie en de praktische ervaringen in Indië zelf, en in de rest van de Europese koloniale wereld. Veel concrete plannen kwamen niet van de Haagse tekentafels, maar uit de praktijk in de archipel. Bijzondere aandacht is er daarom ook voor de tegenkrachten in Indië. De reactie van de bevolking op de koloniale politiek bepaalde grotendeels de speelruimte van het gouvernement in Batavia.
Een bijzonder aspect aan dit tijdvak tussen 1770 en 1830 is het langdurige isolement van de Indische kolonie ten opzichte van het Europese moederland. De reusachtige afstand tussen patria en Indië, die slechts met een lange zeereis over Kaap de Goede Hoop kon worden overbrugd, was onder normale omstandigheden al een forse handicap in de communicatie. Tijdens de oorlogen met Engeland, dat op de wereldzeeën oppermachtig was, kwam de communicatie vrijwel geheel tot stilstand: dat was het geval tijdens de oorlog van 1780 tot 1784 en tijdens de Napoleontische oorlogen. Maar het was niet alleen de verstoorde communicatie die de relatie tussen Indië en patria veranderde. Het was vooral de toepassing van nieuwe opvattingen over de relatie met de kolonie, die in de archipel vaak geheel anders beoordeeld werd dan in Europa. En zo ontwikkelde niet alleen Daendels, maar ook zijn opvolgers Raffles en Van der Capellen een gespannen verhouding met het opperbestuur in Europa, en werden alle drie uiteindelijk vervangen. Muntinghe vereenzelvigde zich tijdens zijn lange verblijf in Indië steeds meer met het Indische perspectief op de koloniale relatie. Dat perspectief zien we onder meer terug bij zijn plannen voor economische integratie van de archipel en bij zijn visie op de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). Zijn conflict met de koning over de NHM ging feitelijk over de positie van Indië in het rijk. Waar Willem I de NHM zag als een instrument voor de wereldwijde expansie van de Nederlandse economie, waarvan Nederlands-Indië een onderdeel vormde, zag Muntinghe de NHM als het middel om Indië economisch terug te veroveren op de buitenlandse concurrenten. Vooral de Britten verdienden veel geld in de Indonesische archipel, geld dat ook naar de Nederlandse schatkist zou kunnen vloeien. Muntinghes ideaal was een florerende koloniale economie die zowel aan het moederland als aan de Indonesische bevolking welvaart zou brengen.

De werelden van het Europese moederland en de verre koloniën kwamen verschillende malen hard met elkaar in botsing. In Londen en Den Haag verbaasde men zich over de verregaande eigenzinnigheid van de bestuurders in de kolonie; in Batavia was men soms geschokt over het fundamentele onbegrip voor de situatie in Indië. In Brits-Indië – waar de grote omslag van handel naar bestuur over steeds grotere gebieden al kort na 1750 was begonnen – en in Nederlands-Indië brachten nieuwe ambities de opkomende koloniale staat in conflict met de inheemse staten. De verlichte ideeën over natuurrecht, de rechten van de mens en de leuzen van de Franse revolutie leidden in de koloniën tot een vreemde paradox. Tegelijk met opvattingen over een andere relatie met de niet-Europeanen, bijvoorbeeld met betrekking tot slavernij en dwangarbeid waren de mogelijkheden van de kolonisatoren om eenzijdig hun wil aan niet-Europese bevolkingsgroepen op te leggen juist sterk vergroot en was de wens om een ‘batig slot’ te realiseren sterker dan ooit. Men wilde, in de woorden van Alberts, ‘de koloniale kip slachten, en toch zijn gouden eieren blijven rapen’. Het is de worsteling tussen deze tegenstrijdige uitgangspunten die als een rode draad door de carrière van Herman Warner Muntinghe en van zijn tijdgenoten in de Oost loopt, een worsteling die in 1830 voorlopig beslecht werd toen het Cultuurstelsel werd ingevoerd. Muntinghe, die in 1827 overleed, was daar al niet meer bij.
De grote breuk met het VOC-verleden vond in Indië plaats in de jaren 1808 tot 1816, de jaren waarin de Napoleontische generaal Herman Willem Daendels en de Britse luitenant-gouverneur Thomas Stamford Raffles blijk gaven van een enorme vernieuwingsdrang en ingrijpende veranderingen in de kolonie doorvoerden. Deze jaren vallen samen met de snelle opkomst van Herman Warner Muntinghe als belangrijkste adviseur van het koloniale bewind, als secretaris-generaal, als president van de hoge raad van justitie en als het belangrijkste lid van Raffles’ council. Aan de politieke macht van Banten en Cirebon kwam een einde, terwijl Yogyakarta en Palembang feitelijk gedegradeerd werden tot koloniale protectoraten, concurrerende machtscentra werden niet langer getolereerd. Deze snelle ontwikkeling in korte tijd maakte een diepe indruk op alle betrokkenen. De gevolgen lagen niet alleen op politiek en militair terrein maar ook op dat van de economie. Uiteindelijk leidde die door Daendels ingezette politiek ten opzichte van de belangrijkste autonome staten ook tot verregaande gevolgen voor de gebieden buiten Java. Muntinghe speelde in die expansie een belangrijke rol.
De ideologische geschillen deden zich in Indië vooral voor rond het begrip vrije arbeid, het welzijn van de bevolking als regeringsdoel en de rol van de inheemse adel in het binnenlands bestuur en de rechtspraak. De nieuwe golf van ideeën sloeg uiteindelijk stuk tegen de wens om de koloniale bevolking met zo laag mogelijke kosten in te schakelen in de imperialistische wereldeconomie. In het bijzonder gold dat voor Muntinghes idee dat het welzijn van de Indonesische bevolking een belangrijk doel van koloniaal beleid moest zijn, een visie die ik in dit boek omschrijf als humanitair kolonialisme. Voor de huidige lezer is het vanzelfsprekend dat dit begrip een interne tegenstelling is, omdat kolonialisme met zijn ongelijke machtsverhouding tussen kolonisator en gekoloniseerde nu eenmaal per definitie niet humanitair is. In het begin van de negentiende eeuw was dit echter allesbehalve vanzelfsprekend. Integendeel, een beleid gericht op het winstgevend maken van de kolonie zonder het welzijn van de bevolking te schaden was het kernstuk van de koloniale politiek onder Raffles en Van der Capellen en de voortdurende spanning tussen de twee elementen van dit begrip beheerste het leven van Muntinghe in Indië. Humanitair kolonialisme was dus geen antikoloniale ideologie, maar hing samen met de economische en geopolitieke ambities van het gouvernement in Batavia. In deze visie moest de gekoloniseerde bevolking beschermd worden tegen allerlei vormen van het vermeende oosterse despotisme, van de sultans tot de lokale adel en de regenten. Het koloniale bestuur diende de bevolking te beschermen tegen uitbuiting, een opvatting die we in andere vorm later terugzien bij Multatuli en de aanhangers van de zogenaamde Ethische Politiek in de vroege twintigste eeuw.

Juist het vroeg negentiende-eeuwse debat over de toekomst van de voormalige VOC-bezittingen in de Indonesische archipel was bij uitstek transnationaal van karakter. Al vanaf de jaren 1770 werd in Batavia met argusogen gekeken naar de snelle veranderingen die zich in Brits-Indië voltrokken en de nieuwe vormen van exploitatie die in die kolonie werden beproefd. Het Britse voorbeeld werd veelvuldig aangehaald in de publicaties van Dirk en Gijsbert Karel van Hogendorp en later in de geschriften van Muntinghe. De belangrijkste kwesties met betrekking tot de Britse East India Company waren onderwerp van debat in het Britse parlement, en de grote zaken die daar aan de orde kwamen waren uitstekend te volgen in de kranten. Het koloniaal discours had daarmee in Engeland een veel meer openbaar karakter dan in de Bataafse Republiek, met als hoogtepunt de impeachment-zaak tegen de gouverneur-generaal Warren Hastings onder leiding van de filosoof en politicus Edmund Burke.
In deze studie gebruik ik de biografie van Muntinghe als een lens om het ontstaan van de koloniale staat beter te begrijpen. Die persoonlijke geschiedenis en de politieke en economische geschiedenis van de kolonie worden zo met elkaar verbonden, en door de lange loopbaan van Muntinghe als uitgangspunt te nemen komen zowel samenhang als verschillen tussen de opeenvolgende regimes beter in beeld. Het laat zien dat aan de talloze bestuurlijke experimenten wel degelijk lange discussies vooraf gingen, en dat persoonlijke ervaringen van grote invloed konden zijn op de vorming van nieuwe inzichten. Het levensverhaal van Muntinghe laat ook zien hoe op persoonlijk en politiek niveau de confrontatie plaatsvond tussen de ideeën en de nieuwe normen van de (gematigde) Verlichting, de economische eisen van het moederland en de werkelijkheid in Indonesië. De botsing tussen deze drie elementen stelde serieuze koloniale bestuurders voor problemen die per definitie onoplosbaar waren en die de hoofdrolspelers – zoals Muntinghe – uiteindelijk konden vermorzelen.
Deze biografische invalshoek is niet strijdig met aandacht voor het institutionele geheugen van het koloniaal bestuur. Deze studie is echter vooral een pleidooi voor een andere belangrijke kennisbron: de kennis en ervaring die koloniale bestuurders zelf of uit eigen netwerk en familie meebrachten. Zonder inzicht in Muntinghes familiegeschiedenis en van zijn opmerkelijke promotiestellingen komen zijn humanitaire ideeën in de lucht te hangen en zonder zijn ervaringen als particulier landeigenaar in Indramayu is de dramatische verandering van zijn visie in 1817 een raadsel. Koloniale ambtenaren en bestuurders waren meer dan kleine raderen in een imperialistische machinerie: zij brachten elk hun eigen preoccupaties en hun eigen geschiedenis mee.
Herman Warner Muntinghe is te beschouwen als de belangrijkste architect van de koloniale staat in Nederlands-Indië in de vroege negentiende eeuw. Muntinghe had vanaf 1801 een spilfunctie in de Aziatische Raad en vanaf 1808 tot 1827 een grote variëteit aan hoge betrekkingen in Indië. De argumenten om hem als de belangrijkste architect van de koloniale staat te zien staan verspreid in deze studie, maar komen in hoofdzaak op drie punten neer.
In de eerste plaats werd Muntinghe in de eerste fase (1808-1816) door zowel Daendels als Raffles de allerhoogste lof toegezwaaid. Muntinghe was volgens Daendels de enige die nog overzicht had over de lawine van besluiten en regelingen die deze gouverneur-generaal over de kolonie uitstortte, en bij de meeste zaken was hij volgens Daendels direct betrokken geweest. Raffles vond Muntinghe zo onmisbaar dat hij zelfs in Europa nog lobbyde voor de positie van Muntinghe als de spil waar elk verlicht bestuur in Indië niet omheen zou kunnen. Ook het driemanschap Elout-Van der Capellen-Buyskes maakte volop gebruik van Muntinghe en zijn beroemde nota van 1817 bepaalde jarenlang de richting van het beleid. Van der Capellen zag Muntinghe als de enige die in staat was een visie te ontwikkelen op de toekomst van het Europees landbezit. In de tweede plaats was er in de kolonie niemand die met zijn adviezen en functies een terrein bestreek dat zo breed was als dat van Muntinghe. Hij bracht adviezen uit over economie, handel, landbouw, bestuur en rechtspraak, zeeroverij, Sumatra, Borneo, de Grote Oost en talloze andere. Hij was hoofd van de ambtelijke organisatie (secretaris-generaal) onder Daendels, president van de Hoge Raad van Justitie, extraordinair en gewoon lid van de Raad van Indië, president van de Raad van Financiën, commissaris van Palembang en lid van talloze commissies. Daarnaast was hij de initiatiefnemer van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Noch Daendels, noch Raffles, noch Van der Capellen kon zonder Muntinghe. Veel praktische ervaring deed hij op als eigenaar van grote landgoederen aan Java’s noordkust en als assertieve vertegenwoordiger van Batavia in Palembang, waar hij de volle breedte van het bestuurlijk handelen bestreek, van het micromanagement van zijn kleine gevolg tot een oorlog tegen zowel de Engelsen als de sultan en de strategische geopolitiek van de archipel. In de derde plaats viel de enorme bestuurlijke dadendrang van Daendels – die het begin van een nieuwe tijd markeerde in de jaren 1808-1809 – precies samen met de snelle opkomst van Muntinghe in dezelfde tijd. In de periode dat Muntinghe secretaris-generaal was, was de output aan besluiten van het koloniaal bestuur ruim drie maal zo hoog als die onder Daendels’ voorgangers, om na Muntinghes benoeming tot president van het hooggerechtshof in augustus 1809 direct weer terug te zakken naar een lager (zij het vergeleken met de periode voor 1808 nog steeds hoog) niveau.
Wat is er na tweehonderd jaar overgebleven van Muntinghes erfenis? Het meest zichtbaar zijn de huidige grenzen tussen Indonesië, Maleisië en Singapore. Had Muntinghe in 1819 de Britten niet uit Palembang verjaagd, dan was in datzelfde jaar Singapore niet gesticht door Raffles en waren de grenzen tussen de Britse en Nederlandse invloedssfeer in 1824 anders getekend. Daarnaast speelt tot op de dag van vandaag het dorp (de desa) als bestuurseenheid in Indonesië een prominente rol, een rol die ontstaan is in het tweede decennium van de negentiende eeuw onder invloed van Muntinghe. Het derde punt is de integrale benadering van de economie in de archipel. Zoals Muntinghe uiteenzette moest de economie van Sumatra, Borneo en andere eilanden beter worden verbonden met die van Java, om die economie daarmee te versterken. Tenslotte is er dat eigenaardige mengsel van humanitaire en economische doelen in de koloniale (en internationale) politiek, waarvan Muntinghe uiteraard niet de enige bron is, maar waarvan hij wel een van de eerste belangrijke voorstanders was, en dat sinds zijn tijd voor politici van uiteenlopende signatuur aantrekkelijk bleef. De fundamentele onverenigbaarheid van die doelen heeft het leven en werk van Muntinghe getekend en elke generatie na hem weer voor nieuwe vragen en problemen gesteld.
Het boek is verdeeld in acht hoofdstukken die in hoofdzaak chronologisch van opzet zijn. In elk van deze hoofdstukken komt zowel Muntinghes particuliere leven als zijn werk aan de orde. De hoofdtekst van het boek wordt afgesloten met een epiloog. In de bijlagen zijn onder meer twee belangrijke en niet eerder gepubliceerde documenten met betrekking tot Muntinghe opgenomen, enkele genealogieën en een vreemde woordenlijst. Tot slot volgen nog een verantwoording van de bronnen en een bibliografie.
Het hoofdstuk De vorming van een koloniaal (I) bestrijkt de gehele periode van Muntinghes leven tot zijn vertrek naar Indië in 1806. Uitgebreid wordt hier stilgestaan bij het transnationale milieu waarin hij opgroeide, de ernstige problemen tussen zijn ouders, zijn studietijd, een langdurig verblijf in Engeland en de vliegende – maar late – start van zijn loopbaan bij de Aziatische Raad. In De machine van Daendels (II) wordt het Indië dat Muntinghe bij zijn komst op Java aantrof in hoofdtrekken geschetst, zijn verhouding tot de gouverneur-generaal Daendels en de invloed die hij had op de radicale veranderingen die deze doorvoerde. We zien hier het begin van Muntinghes positionering als intellectuele steunpilaar van het koloniale regime. Deze laatste rol wordt nog versterkt onder de Britse luitenant-gouverneur Raffles, het onderwerp van Java als laboratorium (III). In dit hoofdstuk kunnen we voor het eerst vrij nauwgezet de ontwikkeling van Muntinghes eigen ideeën volgen. De grote thema’s in deze periode waren de verkoop van land aan particulieren en de discussie over de vrije arbeid van Javanen. In beide kwesties speelde Muntinghe een hoofdrol. De komst van de Nederlanders onder leiding van het driemanschap Van der Capellen, Elout en Buyskes wordt beschreven in Een nieuwe start (IV). Het restauratiebewind onder Willem I krijgt dan de kans om een stempel te drukken op de ontwikkeling van de kolonie. Met zijn grote ‘systeemnota’ van 1817 zet Muntinghe de koers uit voor de komende jaren. Bij deze koersbepaling blijkt Muntinghe echter sterk beïnvloed te zijn door de gebeurtenissen die zich eind 1816 op zijn eigen landgoederen hadden voorgedaan, een ander belangrijk thema in dit hoofdstuk. In De ‘oorlog van Muntinghe’ (V) komen we onze protagonist tegen als een assertieve en zelfbewuste koloniaal bestuurder op Sumatra, waar de commissarissen-generaal hem met grote volmachten benoemd hadden tot commissaris in Palembang. Hij verjaagt er de Engelsen onder Raffles maar lijdt een gevoelige nederlaag tegen sultan Mahmud Badaruddin II. In dit hoofdstuk niet alleen aandacht voor Muntinghes militaire expedities naar het binnenland maar ook voor de geopolitieke consequenties en de religieuze context. Na Palembang en het vertrek van Elout en Buyskes wordt Muntinghe als Raad van Indië (VI) de belangrijkste adviseur van gouverneur-generaal Van der Capellen, en ontwikkelt hij zijn ideeën op een breed terrein van de koloniale economie en politiek. Hij speelt een sleutelrol in de kwestie rond de particuliere landeigenaar Andries de Wilde, waarin hij zich een geharnast tegenstander van Europees landbezit betoont. In het volgende hoofdstuk Muntinghes verblijf in Nederland en de NHM (VII) gaat het eerst over het koloniaal verdrag met Engeland en daarna over het hoofdthema, de oprichting van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, een oorspronkelijk idee van Muntinghe, waarvan de uitvoering voor hem persoonlijk in een grote teleurstelling verkeerde en hem deed besluiten terug te keren naar Java. In het slothoofdstuk Muntinghes laatste jaren (VIII) zien we zijn persoonlijke en politieke deconfiture: zijn invloed neemt af en zijn gezondheid gaat hard achteruit. Een vredesinitiatief om een einde te maken aan de Java-oorlog mislukt en in maart 1827 dient hij zijn ontslag in als Raad van Indië. In de Epiloog wordt de ‘herontdekking’ van Muntinghe rond 1850 behandeld, wanneer hij een inspiratiebron wordt voor het groeiend aantal critici van het Cultuurstelsel. Het stuk wordt afgerond met een overzicht van Muntinghes geestelijke erfenis.